Waarom Geert Wilders en Jaap van Dissel nooit samen een biertje drinken: Een historische analyse
Een blog van Ad Maas
Het overgrote deel van de bevolking steunt de Corona-maatregelen van de regering. Die laat zich weer influisteren door de experts van (vooral) het RIVM. Dit betekent dat we ons in deze crisis overleveren aan een ‘wetenschappelijke’ argumentatiewijze op basis van feiten en logisch consistente verbanden. Dit lijkt vanzelfsprekend. Maar een duik in de geschiedenis leert dat dit juist wonderlijk is, en niet onproblematisch. Kan natuurwetenschappelijk onderwijs de democratie ondersteunen?
Allereerst de huidige tijd. Dat het gezag van feiten niet onomstotelijk is, blijkt wel uit de opkomst van termen als ‘post-truth’, ‘alternative facts’ en ‘fact free politics’. Met name populistische leiders, denk aan Donald Trump, hanteren een argumentatiewijze waarin aantoonbare feiten een (op zijn best) ondergeschikte rol spelen. En op de logische consistente is ook het nodige aan te merken. Toch lukt het leiders als Trump om waarachtig te blijven, althans in de ogen van hun volgelingen. Waarop is hun geloofwaardigheid gebaseerd?
Redenaties die rusten op feiten en logische consistentie noem ik verder de ‘objectivistische argumentatiewijze’. Deze argumentatiewijze heeft een geschiedenis. Zoals ik in een andere blog schreef, hing haar opkomst samen met die van de liberale democratie. Alleen met heldere feiten en logische redeneringen kunnen opinies en visies transparant en controleerbaar worden uitgewisseld – essentieel voor het democratische debat. De ideeën hiervoor gaan terug tot de achttiende-eeuwse Verlichting, maar braken pas echt baan na 1850. Toen bogen politici, experts en wetenschappers eendrachtig voor het gezag van het feit.
De objectivistische argumentatiewijze kwam in de plaats van een bestuur op basis van persoonlijk gezag. Voor 1850 namen de leiders van het land, met aan de top de ‘landsvaders’ koning Willem I en II, beslissingen op basis van hun eigen inzichten. Zij hadden de waarheid, en wijsheid, hoogstpersoonlijk in pacht – een open debat was niet nodig. Het populisme toont meer verwantschap met deze bestuursstijl dan met de objectivistische. Populistische leiders menen dat zij – en zij alleen – ‘het volk’ representeren. Voor hun beslissingen beroepen zij zich op ‘de wil van het volk’. Verdere onderbouwing is bijzaak. Ideaaltypische populistische leiders verwerpen het pluralisme van de liberale democratie: wie zich tegen hen keert, keert zich tegen het volk.
Bestuur op basis van persoonlijk gezag blijkt hardnekkig en vreemd is dat niet. Ligt het juist niet dicht bij de menselijke natuur om te denken in termen van loyaliteit en de persoonlijke autoriteit van gezaghebbende personen (al dan niet religieus gelegitimeerd)? Ons bestaan is er nog altijd van doortrokken. Als ik mijn kinderen naar bed stuur, dan doe ik dat geheel fact free: omdat ik als vader weet dat het goed voor ze is. De mens zal zich van nature minder makkelijk onderwerpen aan het abstracte gezag van feiten en logica. Als mensen het objectivistische gezag accepteren, dan hebben ze dit moeten leren aanvaarden.
Dat gebeurde na 1850. Toen ving niet alleen de democratisering van Nederland aan, maar werd ook de wetenschap enorm populair. De bladen stroomden vol met enthousiaste verhalen over natuurwetenschappen en de triomfen der techniek. Er verscheen een heel nieuw genre van populair-wetenschappelijke tijdschriften. Overal konden burgers wetenschappelijke cursussen en lezingen bijwonen. Wetenschap was synoniem met vooruitgang. Wat wetenschap in de juichverhalen precies was, bleef weinig omlijnd. Maar waar het steeds op neerkwam, is dat ‘de wetenschap’ stond voor het systematisch gebruik van de ratio en empirische gegevens. Meer een denkwijze dus, dan een praktijk. Inderdaad, ‘wetenschap’ hielp burgers, met name de middenklassen, zich de objectivistische argumentatiewijze eigen te maken. Wetenschap was zo indirect ook een oefening in democratie, en een manier voor deze burgerij om zich te ontworstelen aan het (persoonlijke) gezag van de traditionele leidende klasse. Alles is politiek, zelfs wetenschap.
Een rol in dit proces was ongetwijfeld weggelegd voor scholen als de Hogere Burgerschool (hbs), opgericht in 1863 voor de middenklassen. Waar het gymnasium met behulp van de klassieken vooral de denkende geest van de aankomende bestuurdersklasse scherpte, lag het accent van de hbs op de natuurwetenschappen. In de veelgeprezen hbs-laboratoria maakten de scholieren zich het wetenschappelijke denken eigen. Systematisch feiten waarnemen en verwerken, daar ging het om bij de hbs.
Hoe krachtig het burgerlijk-wetenschappelijke offensief ons denken heeft gekneed, blijkt uit onze steun en ons begrip voor de medische experts. In andere landen is de weerstand groter. Donald Trump en zijn Republikeinse achterban zijn duidelijk minder bereid hun oren te laten hangen maar wat virologen hun adviseren.
Applausje voor onszelf. Maar we zijn er nog niet. Ook hier heeft het populisme immers voet aan de grond gekregen en een stevig stempel gedrukt op de politiek. Dit heeft te maken met twee fundamentele zwakheden van de objectivistische argumentatiewijze. De eerste is dat ze de democratie gek genoeg niet in alle opzichten versterkt. Ze neigt ernaar politieke beslissingen af te schuiven naar technocratische instanties die dezelfde ‘taal’ spreken, zoals ministeries, planbureaus, EU-bureaucraten en andere experts, die ruimte voor debat en afwijkende opinies smoren. Zij produceren de feiten en ja, welk ‘redelijk’ mens kan deze tegenspreken? Alle verlichte idealen over transparantie en vrije uitwisseling ten spijt komt gezaghebbende kennis veelal tot stand in ondoorgrondelijk laboratoria en rekenmodellen – wie kan echt nagaan hoe het RIVM tot zijn voorspellingen komt? Onze representatieve democratie is voor een aanzienlijk deel een technocratie. Wat valt er nog te kiezen?
De tweede zwakheid is dat de objectivistische argumentatiewijze minder aansloeg aan bij laag opgeleiden, en in traditionele, (veelal) provinciale gebieden waar lokale verbanden en de kerk krachtiger bleven. Hier bleef het persoonlijk gezag prevaleren – mijnheer pastoor wist overal wel raad op. Het is niet toevallig dat onder deze groepen de populistische stijl het meest aanslaat. Het resultaat is enigszins tragisch: twee bevolkingsgroepen moeten het met elkaar zien te rooien die elkaars taal niet verstaan, en elkaar dan ook niet nader (kunnen) komen. We zullen ook niet snel Geert Wilders en Jaap van Dissel niet snel samen aan de toog zien zitten: ze hebben elkaar niets te vertellen. Een typische ‘volkse’ verzuchting luidt dat ‘het in Den Haag alleen om de cijfers gaat en niet om mensen’. Veel treffender valt het onderlinge onbegrip niet te illustreren. Nu het populisme zijn stem laat horen, blijkt pas hoezeer het geloof in feiten verbonden is aan de technocratische democratie waarin we leven.
Ik denk dat de meeste lezers met mij waarde hechten aan de samenleving die met de objectivtistische argumentatiewijze vorm heeft gekregen. Ze heeft de wetenschap en geneeskunde opgestuwd – we leven langer en in grote welvaart – en heeft een politieke cultuur geschapen die een pluralistische samenleving op vredige wijze kan besturen. Constant onderhoud is echter vereist. Onderwijs speelt hierbij onverminderd een belangrijke rol, zelfs – of misschien bij uitstek – dat in de ogenschijnlijk zo neutrale natuurwetenschappen. Dat hadden de oprichters van de hbs goed begrepen.
Verder lezen:
- Een uitgebreidere en meer genuanceerde uiteenzetting over dit thema heb ik gepubliceerd op de blogsite ‘Shells and Pebbles’.
Hierin wordt ook aandacht besteed op de vraag waarom het populisme juist in deze tijd de kop opsteekt. Het gesuggereerde verband tussen de populariteit van wetenschap en het ontstaan van onze liberale democratie na 1850 is iets wat nadere studie behoeft. - Voor de typering van het populisme heb ik gebruik gemaakt van het gezaghebbende essay: Jan-Werner Müller, Wat is populisme? (Amsterdam, 2017).