De geleerden(auto)biografie als bron in de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis
De najaarsbijeenkomst van Gewina wordt gehouden op vrijdag 7 december 2012:
“De geleerden(auto)biografie als bron in de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis”.
Locatie: Kanunnikenzaal van de Faculty Club Helios, Achter de Dom 7, 3512 JN Utrecht, tel. 030-2539911.
Als u aan het symposium wilt deelnemen, dient u zich daarvoor op te geven bij prof.dr. Leen Dorsman: l.j.dorsman@uu.nl, of bij dr. Peter Jan Knegtmans: p.j.knegtmans@uva.nl. Deelname aan het symposium is kostenloos.
Tijdens het symposium wordt ook de huishoudelijke vergadering van het genootschap gehouden. Lees hier de stukken voor de huishoudelijke vergadering en een mededeling van de voorzitter.
Programma:
Ontvangst vanaf 9.45 uur
Voorzitter van de ochtendsessie: Leen Dorsman
10.15: Opening door de voorzitter
10.30: Dirk van Miert: De geleerdenbiografie: de vroegmoderne ontwikkeling van een genre
10.55: Herman Paul: Werken zolang het dag is: sjablonen van een negentiende-eeuws geleerdenleven
11.20: Pauze
11.45: Niels Graaf: Jacques Presser en de universiteitsgeschiedenis
12.10: Patricia Faasse: Een geleerde vrouw in het interbellum. Waarover gaat het dan?
12.35: Vragen en debat
12.45: Pauze. Tijdens de lunchpauze vindt de huishoudelijke vergadering van het genootschap Gewina plaats.
Voorzitter van de middagsessie: Peter Jan Knegtmans
14.00: Stefan van der Poel: De fysiologie van een leven: Izaac van Deen (1804-1869)
14.25: Marijn Hollestelle: ‘Vergeet de hartstocht niet’. Op zoek naar de mens in de geleerdenbiografie
14.50: Pauze
15.10: Maarten van den Bos: J.A.J. Peters CssR en het vraagstuk van de geestelijke vrijheid van Gods kinderen
15.35: Jeroen Bouterse: Methodologische implicaties van de biografie als wetenschapshistorisch genre
16.00: Slotdebat
16.30: Presentatie van Universiteit, publiek en politiek. Het aanzien van de Nederlandse universiteiten, 1800-2010
Politici en staatslieden, ondernemers, schrijvers, dichters, schilders, componisten, popartiesten, verzetsstrijders, kunstverzamelaars, sportlieden, koningen, prinsen en prinsessen, journalisten en critici, ze zijn door biografen van uiteenlopende slag en kwaliteit tot onderwerp genomen. Dit heeft geleid tot zeer verschillende boeken: van snel geschreven weinig diepgravende werken waarvoor niet te veel onderzoek is gedaan tot uiterst gedetailleerde meerdelige werken waarvoor de biograaf elk beschikbaar document, elk krantenknipsel en elk snippertje heeft gezien en gebruikt. In het beste geval geven zij nieuw inzicht in het gebied waarop de gebiografeerde actief was.
In sommige gevallen werpen zij licht op de groep, sociale laag, partij of beroepsgroep waartoe de hoofdpersoon behoorde. Dit geldt nog meer voor de autobiografie. De autobiograaf heeft immers vaak de bedoeling zijn of haar rol in het bijzonder voor het voetlicht te brengen. Biografieën en autobiografieën kunnen zo een correctie geven op de geschiedschrijving in een bepaald specialisme.
In de geleerden(auto)biografie komt de journalistieke benadering minder voor, maar dit betekent niet dat elke (auto)biografie van een denker of onderzoeker heel diepgravend is. Ook in deze groep wordt de polemiek niet geschuwd, evenmin als de zelfrechtvaardiging of de vie romancée. Een goede geleerdenbiografie kan een belangrijke bron zijn voor de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis. Hier wordt inzicht gegeven in de ontwikkelingen in een bepaald vakgebied, de verhoudingen en het werk in kliniek of laboratorium, de verhoudingen in een faculteit, het werk dat achter de schermen werd verricht, de ruzies rond een benoeming of in de contacten die op congressen werden gelegd. Dikwijls dragen dergelijke boeken ook bij tot inzicht in het studentenleven van de hoofdpersoon en in het onderwijs dat hij of zij genoot.
Toch laat de geleerdenbiografie nogal eens te wensen over. Naast schitterende voorbeelden van een gedegen behandeling van het wetenschappelijke werk van de hoofdpersoon komt het voor dat de biograaf te weinig begrijpt van diens vakgebied en hierdoor te veel aan de oppervlakte blijft. Voorts wordt soms weinig aandacht besteed aan de inhoud, vorm en kwaliteit van diens onderwijs. En hoe vaak wordt in zo’n biografie zicht geboden op de vele informele contacten die er bestonden en bestaan? Hoe ging het op congressen toe of in de genootschappen, de verenigingen en clubs, de diners en borrels? Hoe zat het met schoolvorming? Welke contacten hadden studenten en hoogleraren en hun medewerkers met bedrijven en maatschappelijke organisaties?
Op het symposium ‘De geleerden(auto)biografie als bron in de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis’ komen enkele van deze vragen aan de orde. Met welk doel werden zij geschreven? Welke contacten hadden geleerden zoal? In hoeverre probeerden professoren hun studenten te beïnvloeden? Kán een biografie wel bijdragen aan de wetenschaps- of universiteitsgeschiedenis? Welke zijn de methodologische implicaties van de biografie als wetenschapshistorisch genre?
Dit symposiom wordt georganiseerd door het Belgisch-Nederlands genootschap voor wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis Gewina, in samenwerking met het Huizinga Instituut en het Descartes Centre for the History and Philosophy of the Sciences and the Humanities.