Auteur: Marieke Hendriksen
De Geografie van Ptolemaios
Vooreerst, wie was Ptolemaios? Over zijn leven is maar weinig bekend. Hij moet ergens in de tweede eeuw na Christus hebben gewerkt in Alexandrië, in Egypte. Egypte was toen een deel van het Romeinse Rijk, maar was daarvoor eeuwen lang geregeerd door Griekse (of Hellenistische) vorsten. In Egypte heerste daardoor de Griekse cultuur.
Net als Ptolemaios’ meeste andere werken is zijn “Geografikè” grotendeels een samenvatting en bewerking van oudere schrijvers, wiens werk nu verloren is. Zijn aardrijkskunde is vooral gebaseerd op het werk van een zekere Marinos van Tyrus, over wie verder niets bekend is. Deze Marinos was ook niet origineel geweest, maar had allerlei oudere werken gebruikt. Ptolemaios vond echter dat het beter kon en schreef een boek waarin hij Marinos op tal van punten corrigeerde.
In de Arabische wereld stond de Geografikè in de Middeleeuwen in hoge eer. In Europa echter was het vergeten. Pas in de vijftiende eeuw werd het hier herontdekt. In het begin van de eeuw vervaardigde een zekere Jacobus Angelus een Latijnse vertaling van het (Griekse) werk. In 1410 bood hij deze aan aan paus Alexander V.
Vitruvius – een antieke bouwmeester over zijn vak
Verschenen in EOS-magazine, februari 2002, p. 54-58 – www.eos.be
Opvallend genoeg echter is er over het werk van die Romeinse ingenieurs maar weinig bekend. Ze schreven namelijk vrijwel nooit iets op. Tegenwoordig wordt technische kennis geboekstaafd in handboeken ten dienste van het onderwijs. Het antieke vakonderwijs maakte echter niet van handboeken gebruik. De kennis werd mondeling van een leermeester op zijn leerjongens overgedragen.
Vitruvius moet dus wel een uitzonderlijk persoon zijn geweest, maar helaas is over zijn leven zo goed als niets bekend. We weten zelfs niet zijn volledige naam. “Vitruvius” is zijn geslachtsnaam, maar een Romein had ook nog een voornaam en een familienaam. Dat er zo weinig gegevens over hem bewaard zijn gebleven strookt natuurlijk geheel met de lage status van de techniek bij de geletterden. Als technikus of architect had je weinig kans beroemd te worden. Er was domweg niemand die iets over je opschreef.
In tegenstelling tot wat je misschien verwachten zou, werd het werk van Vitruvius heel populair. Misschien niet zozeer in het Romeinse Rijk zelf. Maar hij behoorde wel tot de weinige klassieke auteurs wier werk al in de vroege Middeleeuwen overal in Europa bekend was. In die tijd, voor de uitvinding van de boekdrukkunst, was het kopiëren van boeken een kostbaar en tijdrovend karwei. Het zegt daarom wel iets dat het werk van Vitruvius in vrijwel geen kathedrale bibliotheek ontbrak.
Hippokrates – de vader der geneeskunde
Georgius Agricola – een renaissancegeleerde over mijnbouw
In 1556 publiceerde de humanist Georgius Agricola zijn boek De re metallica. De titel betekent zoveel als “metalenkunde”. Het werk behandelt de mijnbouw en alles wat daarmee samenhangt. Het geldt als een van de grote wetenschappelijke werken van de Renaissance. Het bracht de overgeleverde ervaringskennis van de mijnwerkers samen met de klassieke geleerdheid van de humanisten.
Mijnbouw was een zaak van vakmensen die hun kennis in het algemeen niet aan de grote klok hingen. Ten aanzien van het opsporen van ertsen, het aanleggen en onderhouden van mijngangen en alle technische hulpmiddelen die daarbij kwamen kijken, en het winnen van het metaal uit de erts had zich in de loop van de tijd een omvangrijke ervaringskennis opgebouwd. Deze kennis werd mondeling overgeleverd binnen een kleine groep van technici en mijnopzichters. Deze mensen bekleedden in de Middeleeuwen eenzelfde vooraanstaande rol als de bouwmeesters van de grote kathedralen, of misschien ook alchemisten. Het was een kleine, cosmopolitische elite waarbinnen de bestaande kennis werd doorgegeven en ontwikkeld.
Pas in de Renaissance verandert dat. In deze tijd verlieten vele geleerden deze hooghartige houding en legden een levendige belangstelling aan de dag voor allerlei onderwerpen die voorheen als onbelangrijk golden. Door de verbeterde verkeersmiddelen en de uitvinding van de boekdrukkunst werd kennis veel eenvoudiger verspreid dan vroeger. In 1500 verscheen het eerste gedrukte boek dat gewijd was aan mijnbouwkunde, het “nutzlich bergbuchleyn” van Ulrich Rulein von Calw. Het belangrijkste werk in dit genre echter waren de twaalf boeken De re metallica van Georgius Agricola, verschenen in 1556.
Agricola schreef zijn boek in de toenmalige geleerdentaal, het Latijn. De re metallica betekent letterlijk zoiets als “over metaalkunde”, maar dat geeft de inhoud niet goed weer. Het werk geeft een overzicht van alles wat met de mijnbouw te maken heeft. Agricola behandelt niet alleen metalen, al geeft hij daaraan de meeste aandacht, maar ook de winning en bereiding van stoffen als zout, salpeter, zwavel en glas.
In het boek wil Agricola een omvattend overzicht geven van alles wat met de mijnbouw samenhangt. Zo spreekt hij over de organisatie van het mijnwezen en de diverse functies in de mijnen. Ook geeft hij praktische adviezen, bijvoorbeeld dat het niet verstandig is om een onderneming te beginnen in een land waarvan de heerser een despoot is. Zo’n advies is wel tekenend voor de tijd waarin hij leefde.
Het allereerste gedeelte van het boek heeft een wat ander karakter dan de rest. Dit is een soort inleiding. Agricola spreekt hier over de mijnbouw in het algemeen. Als een echte renaissancegeleerde doet hij dat met een vloed van geleerdheid en een groot aantal aanhalingen uit klassieke auteurs. Hij wil aantonen dat de mijnbouw een nobel bedrijf is waar ten onrechte op wordt neergezien. Kortom, dat het een waardig onderwerp is om behandeld te worden door een geleerde als hij, Agricola.
Er is onder historici veel gediscussieerd over de vraag of de praktische handwerkslieden nu wel of niet een rol hebben gespeeld in de “wetenschappelijke revolutie”, het ontstaan van de moderne natuurwetenschap. Degenen die menen van wel, wijzen er op dat de pioniers van de moderne natuurwetenschap veelal mensen waren met een praktische instelling (bijvoorbeeld Galilei of Simon Stevin). De traditionele middeleeuwse geleerdenstand, zoals die aan de universiteiten bestond, heeft vrijwel geen bijdrage geleverd.
Wat Agricola nog niet heeft vermoed, is dat de wetenschap de techniek of het handwerk ook wel eens behulpzaam zou kunnen zijn. Dat mensen met een theoretische scholing de gebruikte apparaten en methoden onder de loep zouden nemen en op basis van hun theoretische kennis zouden proberen te verbeteren. Agricola heeft de praktijk van de handwerkslieden alleen maar willen beschrijven. Een enkele keer gaf hij als geleerde een oordeel gaf over de gebruikte methoden of de ideeën daar achter. Maar eigen uitvindingen heeft hij niet gedaan. Hij bleef uiteindelijk een boekengeleerde.
Dit artikel bespreekt het boek De re metallica van de humanist Georgius Agricola. Dit boek, verschenen in 1556, is een overzicht van alles wat met de mijnbouw samenhangt. Het is een monument van het technisch vernuft van vroeger. Daarnaast is het, omdat het een voor de geleerden van die tijd nieuw soort onderwerp behandelt, een mijlpaal in de geschiedenis van de wetenschap.
Er bestaan twee moderne vertalingen van het boek van Agricola. De oudste is een Engelse vertaling, onder de titel De re metallica, door H.C. Hoover en L.H. Hoover. Deze verscheen oorspronkelijk in 1912, uitgegeven door The mining magazine; in 1950 verscheen hiervan een herdruk bij Dover in New York. De tweede is een Duitse vertaling, bezorgd vanuit het Deutsches Museum in München: Georg Agricola, Zwolf Bücher vom Berg- und Hüttenwesen (Berlijn 1928). Vertalen van het werk van Agricola is, vanwege de vele verouderde technische begrippen, niet eenvoudig, maar beide vertalingen zijn met grote zorg uitgevoerd.
Simon Stevin – een man van spiegeling en daad
Verschenen in EOS-magazine, december 1998, p. 104-106: www.eos.be
350 jaar geleden, in 1548, werd in Brugge Simon Stevin geboren. Als uitvinder en ingenieur is hij beroemd geworden. De meeste mensen kennen zijn naam van de lagere of middelbare school. Maar niet iedereen weet waarin zijn betekenis nu precies ligt.
Een onopvallend bestaan
Afgaand op wat er over het leven van Simon Stevin bekend is, gold hij in zijn tijd niet als een heel belangrijk man. Zijn bestaan speelde zich grotendeels in de schaduw af. Hij werd geboren in Brugge in 1548, waarschijnlijk als een onecht kind, en hij overleed in Den Haag in 1620. Maar zelfs de precieze data van geboorte en overlijden zijn niet bekend. In zijn jonge jaren bekleedde hij in Brugge een klerkenbaantje. Later verhuisde hij naar Holland. Daar vestigde hij zich als wiskundige en ingenieur. Het is niet bekend waar hij zijn opleiding heeft gehad.
Theorie en praktijk
Er is echter een groot onderscheid tussen Stevin enerzijds en de grote hoop van vernuftelingen anderzijds. Stevin zag zichzelf niet als louter een praktische problemenoplosser. Hij wilde zijn werk ook een theoretische basis geven. Techniek was voor hem een toepassing van theoretische kennis. Theorie en praktijk of, zoals hij het noemde, “spiegeling” en “daad” dienden hand in hand te gaan.
Wiskunde als wetenschap
Wat voor de mechanica gold, gold voor eigenlijk alle takken van de wiskunde. De wiskunde was voor Stevin niet een abstracte bezigheid zonder contact met de dagelijkse praktijk. Maar het was ook niet simpel een verzameling trucjes om bepaalde praktische problemen op te lossen. Het was een volwaardige wetenschap, maar wel een die zijn rechtvaardiging vooral vond in het belang voor de praktijk.
Vallen en opstaan
De mechanica was, zeker achteraf bezien, het meest voor de hand liggende gebied waar Stevin zijn nieuwe wetenschapsideaal in praktijk kon brengen. Het was ook het gebied waar hij zijn belangrijkste resultaten boekte. Maar hij wenste zich geenszins tot dit gebied te beperken. De geestdrift voor zijn nieuwe ideaal bracht hem er toe vele andere gebieden te behandelen: scheepvaart, stadsplanning, en zelfs logica en staatkunde. Hier was Stevin niet altijd even succesvol. Het hoge idee dat Stevin van de wiskunde koesterde verleidde hem soms tot redeneringen op gebieden waar hij eigenlijk niet goed thuis was. Zo stelde hij in de muziekleer een nieuwe indeling van het octaaf voor. Wiskundig zat die perfect in elkaar, alleen was hij niet om aan te horen – en daar gaat het toch om in de muziek. Hier verloor Stevin de verhouding tussen theorie en praktijk duidelijk uit het oog.